Brénine
Ik trok naar de hut aan de rand van de hei, aan de rand van de wei,
daar waar de waaidennen zwaaien en wringen en wijzen,
paradijsheuvel, korstmos, zonnedauw,
ik trok naar de kievitvrouw, uilenvrouw, vlindervrouw, wouwenvrouw,
zij die kijkt van gagel naar buntgras, bruid van de liereman,
kruidenvrouw tussen oehoe en gaspeldoorn,
ik ging om te zien haar arbeid, haar werken, haar verven, haar krassen,
ik ging om te zien door haar ogen, haarscherp, verenscherp als de wulp, als de koperwiek,
kristalhelder als ogen, als lenzen van verrekijkers, vogelkijkers,
precies en geduldig, uitvoerig, volledig,
geen bek, geen streep op de stuit of geen vlucht,
geen vleugel die hun ontgaat,
die niet komt in het boek dat zij schonk en beschilderde,
zij schildert de aantekening,
zij schildert de waarneming,
zij schildert de weidse, luchtige, waaiende wetenschap van grasland en rietkraag en bosrand,
zij schildert de duistere glans van het ven,
zij fotografeert
zij vervormt, zij geeft vorm aan
de mannen die kijken, die kijken, die kijken, die kijken,
elf mannen, één meisje dat kijkt en dat kijkt en dat kijkt,
het meisje kijkt voor altijd, zwart op glas is zij de verre kijker, voorgoed,
twaalf aardse apostelen, bosgroen, zandbruin in jekkers en laarzen,
hun ogen echter verlost van de zwaarte en
om hun ogen de rimpels doortrokken van ornithologische wijsheid,
uilenogen, vlinderstippen omzwermen hen, de scherpte van bekken kan hen niet bedreigen,
ontsnapt waren zij uit de harde, rode paleizen van onze aaneengeregen verkavelingen,
zij hadden de linten van onze bebouwing ontward,
zij waren vertrokken, migranten in het land van de brakeleer,
en daar stond zij, zij wachtte hen op met haar kundige handen,
zij heeft hen gevangen in haar zeer zichtbare, fijnmazige, onontkoombare netten van lijnen en kleuren,
onder de wolken hebben haar bekwame armen hen omhelsd en bespat,
in haar gespannen vlakken troffen hen alle dimensies van lente en herfst,
van havik en zwaluw en zandbij,
zij vonden voor even, voor eeuwig bij haar,
dankzij haar oeroude, geschilderde toverspreuken,
het sterfelijke, het dierlijke, het plantaardig prachtige,
het o zo vluchtige leven.
Geert van Istendael.